Dit zijn de voorwaarden voor de GLB-premies
De goede landbouw- en milieucondities (GMLC’s) zijn voorwaarden die worden gesteld aan het uitkeren van grondgebonden subsidies in Europa. Die voorwaarden gelden dus bijvoorbeeld voor de basispremie, de eco-regeling (nieuw vanaf 2023) en het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb). Vanaf 2023 gaan deze voorwaarden veranderen. Hoe precies?
Iedereen in Europa duurzamer
Allereerst, waarom is een normenkader nodig en waarom zijn er per 1 januari 2023 veranderingen doorgevoerd? Zo’n normenkader draagt er in Europa aan bij dat landbouwgrond op eenzelfde basisniveau qua duurzaamheid en ‘goede landbouwpraktijk’ wordt bewerkt. Zo zijn de GLMC’s bedoeld om bij te dragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, de aanpak van de waterproblematiek, de bescherming en kwaliteit van de bodem en de bescherming en kwaliteit van de biodiversiteit. In alle landen zijn de GLMC’s veranderd, zodat over dezelfde basiskwaliteit wordt nagestreefd.
Belangrijk, want we willen dat Europese voedselvoorziening toekomstbestendig is.
Deze voorwaarden hebben invloed op de productiviteit van landbouwbedrijven. Omdat het Europees is ingeregeld, hebben alle boeren in Europa hier mee te maken en kan je in zekere zin spreken van een gelijk speelveld. Wel maken alle landen hun eigen afwegingen, afhankelijk van de lokale uitdagingen.
Meer subsidiabele landbouwgrond
Ook landschapselementen behoren vanaf 2023 tot je subsidiabele landbouwgrond. Ook sloten en bijvoorbeeld houtopstanden. Goed nieuws, want dit betekent dat de subsidiabele landbouwgrond toeneemt. Ook werken we vanaf 2023 niet meer met betalingsrechten.
10 GLMC’s
We kennen 10 van deze GLMC’s. We beschrijven ze kort en zoomen in op de veranderingen die impact hebben. Definitieve teksten hierover worden op RVO.nl gepubliceerd.
1. Oppervlakte blijvend grasland gelijk houden
Blijvend grasland houdt koolstof vast.
Het percentage blijvend grasland mag in Nederland jaarlijks relatief niet meer dan 5% dalen. Mocht dit dreigen te gebeuren? Dan voeren we maatregelen in, zoals een omzetverbod of herstelplicht. Het referentieaandeel waarmee we vergelijken is 42,56% en is gebaseerd op het jaar 2018.
2. Veenweiden en wetlands beschermen
Koolstof en nutriënten blijven in de bodem, als veen niet in contact komt met de buitenlucht.
Heb je niet-vrij-afwaterende veengrond en ligt dit ongeveer één meter boven het Normaal Amsterdams Peil? Dan mag je niet afwijken van het vastgestelde waterpeil in je gebied.
We werken de grondsoortenkaart nog bij, zodat onderscheid gemaakt kan worden tussen de verschillende types veengebieden. Vanaf 2025 als de kaart gereed is komen er aanvullende maatregelen ter beschermeling van veengronden.
3. Stoppels niet verbranden
Het verbranden van stoppels kwam in Nederland amper voor. Door stoppels te laten staan blijven organische stoffen in de bodem. Zo verbetert de bodemkwaliteit en biodiversiteit.
4. Bufferstroken langs waterlopen
Er komen verplichte bufferstroken langs waterlopen, maar er zijn wel uitzonderingen.
De waterkwaliteit in Nederland voldoet nog niet aan de doelstellingen in de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Europese Nitraatrichtlijn (NR). Er zitten nog te veel nitraat, fosfaat en bestrijdingsmiddelen in het oppervlakte- en grondwater, omdat deze uit- en afspoelen van percelen. Maatregelen zijn nodig om de waterkwaliteit te verbeteren, natuur te beschermen en de kosten van het zuiveren van drinkwater behapbaar te houden. Een bufferstrook draagt in veel gevallen bij aan een betere waterkwaliteit.
In het 7e AP is een maatregel opgenomen om langs alle wateren in Europa bufferstroken van minimaal 3 meter breed te hanteren. Voor de verschillende beleidsterreinen mest, gewasbescherming en GLB is dezelfde breedte van toepassing, zodat de teeltvrije zones in de praktijk beter uitvoerbaar zijn voor boer en overheid.
In Nederland kunnen we gebruik maken van de uitzondering die voortkomt uit het GLB voor waterrijke gebieden, die in Nederland veel voorkomen. Hierdoor zal in waterrijke gebieden langs smalle percelen een smallere breedte gaan gelden.
Langs alle wateren geldt in principe een bufferstrook van 3 meter, met een terugvaloptie naar 1 meter als de bufferstrook meer dan 4% van het areaal van een perceel beslaat. Hierbij geldt een verdere terugvaloptie naar 0,5 meter als ook de 1 meter bufferstrook meer areaal beslaat dan 4% van het perceel.
Bij waterlichamen die voor de Kaderrichtlijn Water zijn aangewezen zal een bufferstrook van 5 meter gaan gelden. Indien in dit geval de oppervlakte van de bufferstrook meer dan 4% van het areaal van een perceel beslaat, zal de mogelijkheid bestaan om terug te vallen naar een smallere bufferstrook van 3 meter. Daarnaast is er een verdere terugvaloptie naar 1 meter, als de 3 meter zone alsnog meer areaal beslaat dan 4% van het perceel en de sloot niet breder is dan 10 meter.
Voor ecologisch kwetsbare waterlopen gelden deze terugvalopties niet. Hierbij zijn ten alle tijden bufferstroken van 5 meter aan de orde. Deze ecologisch kwetsbare waterlopen zijn aangewezen in bijlage I van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
5. Erosie tegengaan
Deze conditionaliteit geldt alleen in een aangewezen gebied in de regio Limburg. De bestaande regels om erosie tegen te gaan blijven in het nieuwe GLB bestaan. Erosie veroorzaakt meer afspoeling van water en grond. Dit is op lange termijn niet goed voor de bodemvruchtbaarheid.
6. Bodem minimaal bedekken
Met een minimale bodembedekking zorg je ervoor dat nutriënten in de bodem blijven.
Naast de zomer zijn ook de herfst en winter aangemerkt als gevoelige periode waarvoor minimale bodembedekking gaat gelden. Dit sluit ook aan bij maatregelen uit het 7e AP. Aanvullend hierop zijn specifiek voor kleigrond de volgende eisen toegevoegd:
-
- Voor zware klei dient in de periode van 1 augustus tot 1 november 80% van het bouwland op het bedrijf minimaal zes weken bedekt te zijn;
- Voor overige klei dient in de periode van 1 augustus tot 30 november 80% van het bouwland op het bedrijf minimaal acht weken bedekt te zijn;
7. Gewassen op bouwland roteren
Deze eis geldt in 2023 niet, vanwege de oorlog in Oekraïne. Daarover lees je hier meer.
Gewasrotatie is goed voor de bodemgezondheid. Het voorkomt ziektes en verbetert de structuur van de bodem.
Een boer zorgt dat elk jaar op minimaal een derde van zijn bouwland gewasrotatie plaatsvindt, onder voorwaarde dat er op elk perceel elk vierde jaar een ander gewas als hoofdteelt wordt verbouwd. De jaarlijks verplichte gewasrotatie op minimaal een derde van het areaal kan ook worden ingevuld met één of meerdere volgteelten na de hoofdteelt binnen hetzelfde kalenderjaar, tot de inzaai van het hoofdgewas van het volgende jaar, mits de volgteelt bestaat uit een andere gewassoort dan de hoofdteelt.
Daarnaast geldt er een aanvullende verplichting:
De landbouwer is vanaf 1 januari 2023 verplicht om op zand- en lössgrond één keer per vier jaar een rustgewas te telen. Vanaf 2027 is dit één maal per drie jaar een rustgewas. Deze extra voorwaarde komt voort uit het 7e AP.
In het Oldambt mogen wintergewassen continu geteeld worden als op bedrijfsniveau aan gewasdiversificatie wordt voldaan (drie verschillende gewassen telen per bedrijf waarvan het grootste gewas maximaal 75% van de oppervlakte bouwland omvat en het kleinste gewas minimaal 5%).
De rotatievereiste is NIET van toepassing wanneer:
- meer dan 75% van het bouwland wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, braak ligt, wordt gebruikt voor de teelt van vlinderbloemige gewassen of wordt gebruikt voor een combinatie van deze toepassingen;
- meer dan 75 % van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, wordt gebruikt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of voor de teelt van gewassen onder water, hetzij voor een aanzienlijk deel van het jaar of voor een aanzienlijk deel van de gewascyclus, of onderworpen is aan een combinatie van die toepassingen;
- meerjarige gewassen, grassen en andere kruidachtige voedergewassen, en braakliggend land.
8. 4% van het bouwland niet-productief laten
Deze eis geldt in 2023 niet, vanwege de oorlog in Oekraïne. Daarover lees je hier meer.
Op niet-productieve bouwland ontstaan leefgebieden voor dieren en planten. Dit verbetert de biodiversiteit.
Minimaal 4% van het bouwland is niet-productief. Het niet-productieve deel kun je invullen met landschapselementen, zoals sloten, houtwallen, bomenrijen of akkerranden. Boeren kunnen er ook voor kiezen om 7% van het bouwland niet-productief te laten. 3% kan dan binnen de eco-regeling worden ingevuld met niet-productieve maatregelen. Of met stikstofbindende gewassen zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Gebruik je meer dan 75% van het bouwland voor grassen, kruidachtige voedergewassen, braak en/of vlinderbloemige gewassen? Dan hoef je je niet aan deze conditionaliteit te houden. Dit geldt ook als meer dan 75% van de subsidiabele landbouwgrond blijvend grasland is of gebruikt wordt voor gewassen die onder water staan.
9. Ecologisch kwetsbaar blijvend grasland beschermen
Blijvend grasland houdt koolstof vast.
Aangewezen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland mag niet geploegd of omgezet worden. Dit grasland ligt in Natura 2000-gebieden. Er komt nog een kaart met aangewezen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland. Provincies zullen in de natuurbeheerplannen voor blijvende graslanden gelegen in Natura2000 gebieden ploegverboden opnemen.
10. Bufferstroken langs droge waterlopen
Ook voor droge waterlopen geldt dat er een bufferstrook moet worden aangehouden, in aanvulling op GLMC4. Het gaat om één meter bufferstrook langs sloten die onder normale omstandigheden tussen 1 april en 1 oktober droogvallen.