Ruimte voor het regionale collectief: de praktijk
Agrarisch ondernemers zullen het herkennen. Veel en soms ook tegenstrijdige regels waaraan ze zich moeten houden. En overheden die zich te sterk richten op het naleven van die regels en daarmee de praktijk uit het oog verliezen. Dit leidt bij agrarisch ondernemers tot grote weerstand, frustratie, oponthoud en hoge kosten. De provincie Drenthe zet bewust sterker in op het belonen van prestaties en biedt ruimte voor boeren om daarin individuele keuzes te maken. En ziet kansen om deze vorm van zelfregulering ook op collectiever niveau te doen, voortbouwend op de ervaringen met gebiedscommissies.
In dit artikel onderzoeken we wat collectieve zelfregulering op regionaal niveau is, waarom en hoe dit in de praktijk kan werken. Aan het woord zijn Dirk-Jan Immenga en Anet Abbing, beiden werkzaam bij team landbouw van de provincie Drenthe. Ze geven een reflectie vanuit de praktijk op de theorie die Henk Folmer en Jeltsje van der Meer-Kooistra vorige week toelichtten.
Zie ook het eerste artikel over de theorie achter collectieve zelfregulering.
Collectieve zelfregulering stelt het bereiken van de maatschappelijke doelen centraal en beloont prestaties die bijdragen aan het bereiken van die doelen. Als overheid faciliteer je boeren in een regio om die doelen samen te vertalen naar concrete haalbare maatregelen en financiert de uitvoering ervan.
Zelfregulering momenteel vooral toegepast op bedrijfsniveau
‘Ik herken veel in wat het model beschrijft,’ merkt Dirk-Jan Immenga op.
‘Dat idee van zelfregulering passen we feitelijk al toe in Drenthe. We stimuleren de veehouderij om te verduurzamen. Daarbij stellen we aan de voorkant doelen op en kan elke boer maatregelen kiezen die bij hem passen. En belonen we de uitvoering van die maatregelen.’
Als provincie bemoeit Drenthe zich verder niet met de keuzes die boeren zelf maken, juist omdat dat zo bedrijfsspecifiek is. ‘Zij kunnen zelf het beste inschatten wat bij ze past en haalbaar is.’ Immenga denkt dat het cruciaal is dat de provincie daarin een langetermijnperspectief biedt. En doelen die goed meetbaar zijn, ook in de eigen administratiesystemen.
Zijn collega Anet Abbing vult aan vanuit de praktijkervaringen met het programma Duurzame Melkveehouderij Drenthe. ‘Ik merk dat boeren deze manier van werken prettig vinden. Dat we doelen formuleren en ze eigen keuzes laten maken hoe daaraan bij te dragen. We horen terug dat ze zich meer erkend voelen in hun vakmanschap. Dat ze het fijn vinden om niet weer van alles opgelegd te krijgen. Boeren weten zelf het beste wat bij ze past, bij hun grond en de omgeving.’
Ervaring met belonen op prestaties
Abbing licht de Drentse aanpak toe: ‘Met ons programma Duurzame Melkveehouderij Drenthe ondersteunen we Drentse melkveehouders om zich meer te kunnen richten op het realiseren van kringlooplandbouw. Zij ontvangen een financiële beloning voor hun prestaties op basis van Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s). Die KPI’s dragen weer bij aan verschillende doelen van kringlooplandbouw op het vlak van bijvoorbeeld natuur, milieu en klimaat.
Daarnaast subsidieert de provincie praktische, bedrijfsgerichte hulp bij het verduurzamen van de melkveehouderijbedrijven. In 2020 is een kwart van alle Drentse melkveehouders aangesloten bij het project Duurzame Melkveehouderij Drenthe. Dat zijn zo’n 230 bedrijven.
‘Voor integrale samenwerking op regionaal niveau is het cruciaal om een goede en brede afspiegeling te krijgen van alle belanghebbenden in zo’n gebied,’ merkt Abbing op. ‘Daarbij maakt het nog wel uit welke doelen en opgaven er concreet liggen. Een brede samenwerking op regionaal niveau is dus vooral ook heel zorgvuldig maatwerk’.
Duurzame Melkveehouderij Drenthe kent een breed gedragen aanpak met zowel landbouw- als natuurorganisaties. Ook zijn acht melkveehouders, tevens deelnemer van dit project actief betrokken bij dit project. Zij fungeren als een soort coach voor de melkveehouders. Ze zetten de melkveehouders aan tot actie en verwijzen afhankelijk van de behoefte hun collega-boeren door naar studiegroepen, adviseurs of bijeenkomsten.
‘Natuur, stikstof, klimaat, water, energie. Al die vraagstukken zijn al ingewikkeld in zichzelf en grijpen op elkaar in. Het is de complexe samenhang waardoor je ze niet los van elkaar kunt oppakken. Het komt allemaal samen op het erf van de boer, maar hoe die precies samenkomen kan per regio wel weer verschillen,’ aldus Abbing.
‘Een integrale aanpak sluit ook heel goed aan bij de behoefte van boeren aan duidelijkheid op langere termijn. Het biedt stabiliteit waarop je als ondernemer keuzes kan te maken. Het voorkomt dat alle opgaven los van elkaar op het erf van de boer komen, dan weer iets met natuur, en dan weer iets met de bodem. Dat is ook een uitdaging waar het Rijk een rol in heeft.’
Randvoorwaarden collectieve aanpak
Een collectief proces waarin vele opgaven een plek moeten krijgen, vraagt volgens Immenga heel heldere randvoorwaarden.
Vooraf moeten heldere spelregels worden afgesproken. ‘Hoe gaan we dit met elkaar doen. Hoe komen we tot keuzes? En vooral: hoe voorkom je dat je elkaar in de houdgreep houdt en er helemaal niks gebeurt?’
‘Ik denk dat je als overheid in ieder geval niet de leiding van dat proces hoeft te hebben. Je bent immers één van de belanghebbenden. Je kunt daarbij denken aan een onafhankelijk voorzitter.’
En omdat dit soort complexe processen nu eenmaal niet vanzelf op gang komen, zal de opdracht ook gekoppeld moeten worden een aan duidelijk budget. En moet het vooraf duidelijk zijn wie het plan gaat uitvoeren. Volgens Abbing is het daarbij vooral belangrijk om al in een vroeg stadium met elkaar in gesprek te komen. Nog voordat je een formeel proces start. ‘Je moet echt tijd investeren in het opbouwen van een goed netwerk. Je moet vertrouwen opbouwen.’
Het huidige GLB geeft nog niet de ruimte die je nu zou willen.
Immenga herkent dat in de landelijke gebieden veel opgaven tegelijk spelen.
‘Naast voedselproductie en alles wat daar direct mee te maken heeft, zijn de afgelopen jaren geheel andere vragen sterk opgekomen. Denk aan natuur en klimaat, maar ook bijvoorbeeld het energievraagstuk.’ Hij benadrukt dat je voor het vinden van antwoorden voor dat soort complexe samenloop van vraagstukken, niets anders kunt doen dan te zoeken naar samenwerking met alle grondbezitters. Je moet ‘[…] zoeken naar een gedeeld inhoudelijk beeld en streven naar een passende samenwerking op basis van gelijkwaardigheid’.
Immenga brengt daarbij in dat in het verleden Drenthe al veel ervaring heeft opgedaan met vergaande vormen van samenwerking op regionaal niveau. ‘Als overheid gaven we opdrachten aan gebiedscommissies die gezamenlijk tot een oplossing moest komen. Dat leidde bijvoorbeeld tot een omvangrijke ruilverkaveling om de landbouwstructuur te verbeteren. ‘Het zou interessant zijn als om daar nog eens op terug te kijken en van te leren,’ reflecteert Immenga daarop.
GLB biedt niet de ruimte die je zou willen
Immenga: ‘Het GLB richt zich momenteel nog vrij sterk op de maatregelen, terwijl we in Drenthe de focus al veel meer verleggen naar de doelen en ruimte laten aan de boeren om eigen keuzes te maken.’ Met ander woorden: het GLB benadert de boer nog niet als vakman.
Abbing: ‘De maatregelen die het GLB biedt in het kader van de eco-regeling zijn nog best generiek en niet voor alle boeren uitvoerbaar. Ze passen bijvoorbeeld niet bij iedere grondsoort of type bedrijfsvoering. Als je op maatregelen stuurt, loop je tegen de grote diversiteit aan van boerenbedrijven die we in Nederland hebben.’
De vraag daarbij is of het GLB dat allemaal moet gaan uitwerken en preciseren. Abbing: ‘Het GLB moet meer nadruk op de doelen leggen en meer ruimte aan de regio’s geven om samen met boeren, inwoners en andere betrokkenen de vertaalslag maken naar maatregelen. Zo leg je nog veel meer de verantwoordelijkheid bij de direct betrokkenen en houd je het vakmanschap waar het hoort.’
Bij het ontwikkelen van het nieuwe GLB voor de komende zeven jaar, vindt Immenga het niet verrassend dat daarin substantieel meer ruimte is voor een verschuiving in de richting van collectief zelfbeheer op regionaal niveau.
‘Uiteraard zien we wel groeiende aandacht voor gebiedsgerichte aanpak, het belonen naar prestaties en meer focus op veel meer maatschappelijke doelen. Dat zijn allemaal elementen die daar goed bij aansluiten.’ Maar voor een substantiële verandering die nodig is om collectief zelfbeheer op regionaal niveau te stimuleren, daar echt het accent op te kunnen leggen, verwacht hij te moeten wachten op het GLB na 2027. Want, zo geeft hij aan: ‘Het huidige GLB geeft nog niet de ruimte die je nu zou willen’.
Als vervolg op Duurzame Melkveehouderij werkt Drenthe door aan een uitgebreider beloningsprogramma op basis van KPI’s. Dat programma beloont straks melkveehouders én akkerbouwers. Het richt zich juist op die duurzame samenwerking tussen beide sectoren. Met als extra doel het belonen en verdieping aanbrengen op biodiversiteit van soorten en landschap. Hieraan werken we samen met de boeren, LTO Noord, Drents Agrarisch Jongeren Kontakt, Natuur en Milieufederatie Drenthe, Het Drentse Landschap, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer. Agrarische Natuur Drenthe en Landschapsbeheer Drenthe.
Ten tijde van de interviews ten behoeve van dit artikel was het NSP-GLB nog niet beschikbaar. Om die reden ontbreekt een reflectie op de ruimte die NSP-GLB biedt voor zowel zelfregulering als gebiedsgerichte aanpakken.